donderdag 31 januari 2013

Don't look back in anger: Neil Young



Naar aanleiding van zijn optreden in het zo goed als uitverkochte Vorst National op 8 juni 2013 leek het ons een goed idee deze levende legende eens onder de loep te nemen. De muzikale loopbaan van Neil Young, geboren op 12 november 1945, is eentje die mag gezien worden als een mijlpaal in de muziekgeschiedenis. Niet alleen solo, ook met bvb Crosby, Stills, Nash and Young of samen met zijn Crazy Horses.

Het begon allemaal in de periode 1963-1965 toen Neil Young speelde bij The Squires die vooral instrumentale muziek brachten, covers van o.a. The Shadows. In 1965 traden ze , in een andere bezetting en onder de naam Neil Young & The Squires op in het voorprogramma van Stephen Still's band The Company. Medio 1966 sloot Young zich aan bij The Mynah Birds waarvan James Johnson Jr., die in de jaren tachtig een grote hit had met 'Super Freak', de leadzanger was. Ze combineerden Rock'n'roll met Soul. Young beschreef het als ''A Rolling Stones kind of R&B thing". De band sloot zelfs een contract met Motown, maar dit werd ontbonden na de arrestatie van James wegens desertie.
De volgende grote stap in de carriere van Neil young was Buffalo Springfield. De groep ontstond begin 1966 en bestond vooral uit Neil Young (gitaar) en Stephen Stills (gitaar). Hun selftitled debuutalbum kwam uit in 1967. De single For What It's Worth werd een grote hit. De voortdurende ruzies tussen Young en Stills zorgden er voor dat hij de band in 1967 verliet, hij werd live o.a. vervangen door David Crosby van The Byrds. Je kunt stellen dat uit de as van Buffalo Springfield de populaire Crosby, Stills en Nash is ontstaan.

Kort na zijn vertrek bij Buffalo Springfield werkte Young aan zijn eerste solo album, 'Neil Young' genaamd (heel origineel waren ze blijkbaar niet in die tjd als het op albumtitels aankwam), dat in 1968 uitkwam en met ‘The loner’ een vrij succesvolle single bevatte. In 1969 ontstond de eerste samenwerking met de Amerikaanse band Crazy Horse wat resulteerde in het album 'Everybody knows This Is Nowhere'. De band bracht samen met Neil Young enkele albums uit onder de naam Neil Young and Crazy Horse.
Een volgende grote stap in zijn carriere kwam er toen Young zich aansloot bij de succesvolle groep Grosby, Stills & Nash. Deze band was ontstaan, zoals we eerder aangaven, uit de as van Buffalo Springfield. Ze brachten onder deze naam een eerste succesvol album uit en vroegen in eerste instantie John Sebastian van The Loving' Spoonful om met hen samen te werken maar die weigerde, dus kreeg Neil Young een kans. Samen met hem traden ze voor het eerst op in 1969 onder de naam Crosby, Stills, Nash & Young. Het bracht hen ook naar het muziekfestival Woodstock, waarna ze een heel succesvol album uitbrachten: 'Deja Vu', waar meer dan zeven miljoen exemplaren van werden verkocht. In 1970 traden ze meteen ook voor het eerst op in Europa. Het bracht hen naar de Royal Albert Hall in Londen met o.a. Paul McCartney en Donovan in het Publiek.
Na deze tournee nam de groep een korte pauze en nam elk bandlid een solo album op. Dit resulteerde voor Neil Young in 'After The Gold Rush', dat hij samen met Crazy Horse opnam. Op dit album staat ook het nummer ‘Southern man’, een aanklacht tegen racisme in het zuiden van de Verenigde Staten. Lynyrd Skynyrd, afkomstig uit datzelfde zuiden, schreef in reactie hierop het nummer ‘Sweet Home Alabama’.

De grote solo doorbraak kwam er met de klassieker 'Harvest'. Het uitbrengen van dit album was een van een lange adem. Mede doordat Young rond 1970 zijn rug beschadigde tijdens het optillen van een stuk hout op zijn ranch en een discussie over de platenhoes werd het album uiteindelijk uitgebracht in 1972. Er werden meer dan twee miljoen exemplaren van verkocht, en single Heart of Gold werd een Amerikaans nummer één-hit.
Na Harvest kwamen Crosby, Stills, Nash en Young weer bijeen. Ze gingen van eind mei tot begin juni 1973 met bassist Tim Drummond en drummer Johnny Barbata op vakantie naar het Hawaiiaanse eiland Maui. Daar namen ze enkele liedjes op, waaronder Human Highway, And So It Goes en Prison Song. Het album zou Human Highway heten. Deze opnamesessies verliepen allesbehalve voorspoedig. Stills had te kampen met een cocaïneverslaving en Young hield zich vaak afzijdig van de rest van de groep. Het album werd nooit uitgegeven.

Young keerde zich af van het succes van Harvest door een aantal albums op te nemen die commercieel minder aantrekkelijk waren: live-album Time Fades Away (1973), On the Beach (1974) en Tonight's the Night (1975). Dit drietal albums wordt ook wel aangeduid als The Ditch Trilogy. Ze werden in november 1972 voorafgegaan door het soundtrackalbum Journey Through the Past. De muziek op deze vier albums is losjes gespeeld en de meeste liedjes zijn behoorlijk somber. Young wilde in deze periode niet weer een album als Harvest maken, want hij zou niet aan de verwachtingen hebben kunnen voldoen. Daarna bracht hij weer een album uit samen met Crazy Horse, 'Zuma'.
Begin jaren tachtig volgt een periode waarin Young experimenteert met een aantal verschillende muziekstijlen, variërend van country, folk, blues, rock tot techno. In 1982 komt Young met een film, Human Highway, waarin ook de newwavegroep Devo te zien is. Vlak daarna ziet Trans het licht, een heftig techno-album, in 1983 gevolgd door een slechts 25 minuten durend ouderwets rock-'n-roll album Everybody's Rockin', waarbij hij zichzelf afficheert als Neil & the Shocking Pinks. De rest van de jaren ’80 bleef voor het grootste deel gekenmerkt door minder populaire, experimentele albums.

In 1988, opnieuw onder contract bij platenmaatschappij Reprise. Met de song This Note's for You van het gelijknamige album (1988) bekritiseerde Young de commercialisering van de muziek In 1989 keert hij met Freedom eindelijk terug naar zijn oude stijl. Het nummer Rockin' In The Free World wordt een bescheiden hit, maar groeit voor velen onder invloed van de val van het IJzeren Gordijn en het einde van de Koude Oorlog uit tot een lijflied.

Ook in de jaren 90 blijft Neil Young allerminst stil zitten. Zo wordt in 1992 Harvest Moon uitgebracht, met dezelfde muzikanten opgenomen als het in 1972 uitgebracht album Harvest. In 1993 verschijnt Unplugged, en in 1995 neemt de inmiddels tot Godfather of Grunge omgedoopte zanger met Pearl Jam het album Mirror Ball op. Deze samenwerking brengt hem ook op menig podia samen met Pearl Jam. De band zou dat jaar (zonder zanger Eddie Vedder) Neil Young begeleiden op het festival Pukkelpop. Aan het eind van 1999 wordt Looking Forward, het derde album met Crosby, Stills & Nash, uitgebracht.
In 2000 krijgt hij een ster op Canada's Walk of Fame. Met de regelmaat van de klok blijft Neil Young albums uit brengen, een greep uit het aanbod: Naar aanleiding van 11 september schrijft Young het nummer Let's Roll, dat in het voorjaar van 2002 verschijnt op het album Are You Passionate?. In 2003 verschijnt een conceptalbum, Greendale, dat vergezeld wordt door zijn ondertussen vierde, gelijknamige film. In 2005 brengt hij de ingetogen, persoonlijk getinte cd Prairie Wind uit, en in 2006 Living With War, een stevig rockende aanklacht tegen het Irak-beleid van president George W. Bush.

In juli 2008 keert de zanger met zijn band terug naar Nederland en België. Op 4 juli spelen ze op Rock Werchter en op 11 juli op het Bospop-terrein in Weert. In april 2009 verschijnt het 31e studioalbum Fork in the Road. In de zomer van 2009 komt de lang verwachte Neil Young Archives box uit. Later dat jaar verschijnt ook nog Dreamin' Man Live '92, een akoestische live versie van het album Harvest Moon.
In 2010 verschijnt wederom een nieuw album: Le Noise. In mei 2012 publiceerde het muziekblad SPIN een lijst van de honderd beste gitaristen aller tijden, waarin Young op de twintigste plaats stond. Met Crazy Horse nam Young het album Americana op, dat begin juni 2012 werd uitgebracht. Het album wordt overal laaiend enthousiat ontvangen, en het is met Crazy Horse dat hij op 8 juni zal aantreden in Vorst National.

woensdag 30 januari 2013

Cd-review: The Joy Formidable - Wolf's Law

We moeten eerlijk bekennen dat we na het optreden van The Joy Formidable op Pukkelpop een klein beetje verliefd werden op zangeres Ritzy Bryan. Aangezien de jongedame al bezet is (ze heeft een relatie met haar bassist Rhydian Daffyd), bergden we onze hoop op en gingen we verder met ons leven. We studeerden een beetje, richtten samen met vrienden een muziekblog op, hadden plezier en kwamen stukje bij beetje ons verdriet te boven. Toen we hoorden dat The Joy Formidable een nieuwe plaat zou gaan uitbrengen, ontvingen we die met gemengde gevoelens. We waren blij omdat er  alweer een geniale band met een nieuw album op de proppen kwam, we voelden ons miezerig, want Ritzy dook weer op in ons leven. Toch verwelkomen we dit album met open armen, want zo zijn we, zeker als er een geweldige band met een nieuw album uitkomt en die plaat dan ook nog eens van hoog niveau blijkt te zijn.

De muziek van The Joy Formidable kon je tot voor kort omschrijven als oergrunge, maar met de nieuwe plaat 'Wolf's Law' lijkt daar enigszins verandering in te komen. Zo is er meer ruimte voor experimenteren en worden er allerlei nieuwe geluiden en instrumenten op je losgelaten. Niet dat de muziek zo heel anders is, de baseline is wel nog steeds dezelfde: toffe, ruige grungemuziek maken, maar er is ruimte voor andere dingen, ruimte om te creëren, weg van de platgetreden paden en de voorspelbaarheid.

Zo begint het  album met geluiden die je je het best kan voorstellen als achtergrondmuziek tijdens een spannende scène van een horrorfilm, maar na een tiental seconden volgt daarop een geweldige gitaarriff en we worden meteen in het album gezogen. "This Ladder is Ours", want zo heet dat eerste nummer, lijkt ook een opstapje voor de plaat te betekenen en de band probeert ook de luisteraar te betrekken. "This is where it all begins" en "Will you play a part", zijn veelgehoorde slagzinnen in dit nummer. Volgende op de lijst is "Cholla", waar de band teruggrijpt naar haar vorige album 'The Great Roar'.

Next up, "Tendons", een ietwat rustiger nummer, maar wel nog steeds dezelfde ruige grunge die we van hen gewend zijn. Zoals we eerder al zeiden is er op dit album ruimte voor experiment. Zo hoor je tijdens dit nummer enkele instrumenten die we van deze band niet echt gewoon zijn zoals een synthesizer en, we vermoeden, een glockenspiel, ook begint het nummer met een baslijn onder zware distortion. Het nummer zelf lijkt wel existentieel van aard te zijn, zo hoor je Ritzy zeggen dat mensen niets meer zijn dan pezen (Tendons) die te ver uitgerekt zijn. Als boter die over te veel boterhammen is uitgesmeerd.

Dan volgt een eerste minpunt, "Little Blimp", dat begint, net zoals "Tendons", met een onder-distortion-gezette baslijn, maar in tegenstelling tot "Tendons" barst het nummer hier ietwat later echt open. Helaas is het niveau van dit nummer niet heel erg hoog. Gelukkig volgen de drie ijzersterke nummers "Bats", "Silent Treatment" en "Maw Maw Song", het ene nog beter dan het andere, maar allemaal heel erg verschillend. Zo wordt "Bats" gekenmerkt door samenzang tussen Ritzy en een van de twee mannelijke leden van de band (wie, dat weten we niet) en een krachtig refrein dat eigenlijk heel het nummer draagt. Ook kent dit nummer een zeer sterk einde waarin drum, zang, een herhaling van het refrein en een psychedelische solo knap verweven worden tot een coherent geheel.

Dan volgt het tweede luik van deze geweldige triptiek, "Silent Treatment". Dit nummer staat in schril contrast tot de schreeuwerigere nummers ervoor, het is zelfs een ballad daarmee vergeleken. De gitaar klinkt wat Doors-achtig en de zang is even mooi als de zangeres zelf. Maar "Maw Maw Song" is volgens ons het beste nummer van de plaat. Het begint met een heel Chinees klinkend geluidje, wat we wel kunnen vermoeden als we de titel zien, maar later klinkt het weer, weliswaar met ondersteuning van die Chinese geluiden klinkt het weer als vanouds. Dit nummer bevestigd gewoon wat we eerder al zeiden, deze band durft op deze plaat de grenzen van het genre af te tasten, iets wat we alleen maar kunnen toejuichen. Voorts kent "Maw Maw Song" een geweldig leuk refrein.

Hoe geweldig het voorgaande drieluik ook was, het nummer dat volgt is maar flauwe kost. "Forrest Serenade" begint wel goed, met viool en andere, maar helaas is dit misschien wel het slechtste nummer op de plaat. Muzikaal klopt het wel allemaal, maar dit nummer past gewoon niet bij de stem van Ritzy Bryan en hier lijken ze dan weer net de grens van het genre iets te veel af te tasten en over de schreef te gaan. Daarna volgt "The Leopard and the Lung", een veel beter, zelfs heel sterk nummer. Het begint met piano, die een spurtende luipaard lijkt na te bootsen. Het nummer lijkt ook over een tweestrijd te gaan, de hoge snelheid van het luipaard tegenover zijn laag uithoudingsvermogen. "We're going to overrun this town, they will run you down", u begrijpt het wel.

Nadien volgen nog twee nummers "Hurdle" en "The Turnaround". Het eerste, ingeleid door gitaar en drum, ietwat eclectisch, kent een straf vervolg waarin de band losbarst en alle plooien op hun plaats lijken te vallen.  "The Turnaround" moet dan weer het hele concept van de plaat luister bijzetten. 'Wolf's Law' is immers afgeleid van Wolff's Law, een wetmatigheid van de hand van de Duitse anatomist en chirurg Julius Wolff. Die wet stelt dat de beenderen van gezonde mensen en dieren zich aanpassen aan de omstandigheden. Zo zullen tennissers in hun rackethand sterkere beenderen ontwikkelen, en keren astronauten met verzwakte beenderen terug van een ruimtemissie.

Het concept van de plaat? Maar is het dan een conceptplaat, misschien wel in de brede betekenis van het woord. Het is geen conceptplaat zoals 'The Wall' van Pink Floyd dat is, het is te zeggen, er wordt niet echt een verhaal verteld, maar er wordt wel een concept uitgelegd. Een concept van verandering, het zoeken naar nieuwe horizonten en het verbreden van je spectrum. Oftewel "Adopt, Adapt and Improve" (Extra punten voor wie weet waar dat vandaan komt). Nu ja, conceptplaat of niet, wat maakt het uit, zolang de plaat maar goed is, en dat is bij deze wel het geval.


Aron

P.S. Die liefdesverklaring, die moet u nu ook weer niet al te serieus nemen

maandag 28 januari 2013

Don't look back in anger: The Jesus And Mary Chain




Vorige week hadden we het over The Postal Service, vandaag komt een andere Primavera-headliner aan bod in deze rubriek: The Jesus And Mary Chain!
Geen band van grote, commerciële successen, maar wel een van de meest invloedrijke bands van de laatste decennia, aangezien zij zo ongeveer aan de wieg van de shoegaze stonden. Muzikaal gezien is de band een perfect voorbeeld van het genre, dromerige, zachte zang boven een tapijt van gitaren, een waal of sound waarin de melodie toch allerminst uit het oog verloren wordt.

De band werd opgericht in 1983 door de broers Jimm en William Reid. Een van de doelen van de twee was anders klinken dan andere bands, dus begonnen ze te experimenteren met noise en feedback in hun nummers. De band begon langzaamaan op te treden, maar het eerste succes bleef een tijdje uit. In Schotland wou het maar niet van de grond komen, dus besloten ze uit te wijken naar Londen, om het van daaruit in Engeland eens te proberen. Al snel leverde dit succes op, platenbaas Alan McGee besloot de groep namelijk een platencontract aan te bieden nadat hij hen had horen soundchecken.

Debuutsingle 'Upside down' werd een van de meest succesvolle indie-singles van de jaren '80, en in 1985 was het dan zover, debuutalbum 'Psychocandy' lag in de rekken. Dit album mag terecht als een klassiekers omschreven worden, aangezien het nu nog steeds gezien wordt  als de voorloper van de shoegaze, en een van de belangrijkste invloedbronnen van bands die het genre later populair zouden maken, zoals My Bloody Valentine en Ride.
Op dat moment was Bobby Gillespie trouwens de drummer, die in 1986 de band verliet om 'Primal Scream', nog zo'n cultband uit die periode, op te richten en er als zanger aan het werk te gaan.


Een van de dingen waarvoor de band bekend (of misschien eerder berucht) was, was de live-show. Zeker in de beginperiode speelde ze een ultrakorte set, vaak minder dan 20 minuten, en dan ook nog eens met de rug naar het publiek. Niet zelden gingen hun optredens gepaard met vechtpartijen in het publiek, dat ook vaak flesjes naar het podium. Die problemen die bij hun optredens geregeld opdoken zorgden al snel voor een slechte reputatie van de band, die meer voor zulke feiten bekend kwam te staan dan voor hun muziek. Het werd zelfs zo erg dat ze in bepaalde Britse steden gewoonweg niet meer mochten optreden.


In de loop der jaren verdween dit agressieve karakter van de band gelukkig grotendeels, maar de straffe albums bleven wel komen. Wat ook steeds erger werd, was de rivaliteit tussen de broers Reid, die er uiteindelijk voor zorgde dat de band in 1999 splitte.

In 2007 besloten ze ondanks de strubbelingen tussen de twee de draad van The Jesus And Mary Chain weer op te pikken, Coachella kreeg de eer het eerste reünie-optreden van de band te mogen ontvangen. Geruchten over een nieuw album blijven sinds toen de ronde doen, of het er ook echt komt is vrij waarschijnlijk maar lang niet zeker.

zondag 27 januari 2013

Single van de week: The Irrepressibles - Two men in love


Het is niet de eerste keer dat we The Irrepressibles vermelden, dus we hoeven er niet bij te vermelden dat we toch wel grote fan zijn van dit ensemble. Ook nieuwe single 'Two men in love', misschien wel het hoogtepunt van de laatste plaat, is weer van een betoverende schoonheid, en slaagt er in zowel ontroering als euforie over te brengen.

vrijdag 25 januari 2013

Cd-review: Borko

Björn Kristjánsson, alias Borko, is een ietwat atypische artiest. Hij is muziekleraar, werkt vooral in de theater- en muziekwereld en hij heeft, vier jaar na zijn vorige plaat "Celebrating Life", eindelijk een tweede album uit. Allemaal niet heel erg opzienbarend, zij het niet dat hij in de IJslandse muziekscene een echte legende is. Zo verdeeld hij zijn tijd tussen zijn soloproject, zijn werk en de samenwerkingen met populaire IJslandse bands zoals FM Belfast, Múm en Sin Fang, die hem al de hele wereld lieten zien. Nu heeft hij dus een nieuw album uit dat "Born to be Free" heet, en net als zijn vorige album "Celebrating Life" is het wederom geweldig. Of zoals hij zelf zegt op zijn website: "Borko has the beard of a freedom fighter and the battlefield is our hearts. Simply by putting the needle to this album, the battle is already half won".

We herinneren ons nog heel goed het moment waarop we voor de eerste keer dit album hoorden. We zaten op het vliegtuig richting IJsland, we hadden al een film bekeken op high-tech schermpjes in de zetel voor ons en dachten, laten we eens wat muziek beluisteren. We drukten op dit album en dachten: "Wat deze man op ons afvuurt is echt geweldig", we schaften het album dan ook aan bij de eerste kans die we kregen. Iets dat wel meteen opviel is dat de muziek van Borko omschrijven geen eenvoudige opdracht is. De man puurt uit heel wat verschillende muziekstijlen en instrumenten. Pop, electro, indie en dergelijke langs de ene kant en gitaar, saxofoon, drum, trompet, viool en andere worden mooi verweven tot een goed samenhangend geheel en het resultaat mag er gerust zijn, getuige het feit dat deze cd hier al in enkele lijstjes opdook.

Dat hoor je al aan het eerste nummer, dat ook de titeltrack is. "Born to be free" begint heel zacht en lieflijk, met geluiden die we niet echt kunnen thuisbrengen, maar die wel een sfeer oproepen waardoor we spontaan aan wilde dieren beginnen te denken. Later komen er gitaren, drums en andere instrumenten bij, zoals een viool, een trompet en een saxofoon. Na de bridge begint het nummer terug van voor af aan en bouwt het op naar een apotheose die door het refrein ingeleid wordt en nog even instrumentaal doorgaat. De zanger lijkt ook een wees-maar-jezelf-dat-is-al-gek-genoeg verhaal te brengen. "Open your mouth, show me your teeth, it's all part of who you are" en "Don't ever hide from me" zijn veel gehoorde oproepen die de boodschap moeten belichamen. Prachtige opener van de plaat.

Het ietwat gezapigere "Born to be free" wordt opgevolgd door het door elektronica gekenmerkte "Hold me now", wellicht het meest dansbare nummer op de plaat. "Abandoned in the Valley of Knives" is dan weer een soort van soundscape met op de achtergrond steeds hetzelfde weerkerende akkoord (welk instrument het is, weten we niet). Het nummer lijkt eenzaamheid en droefheid uit te drukken, verwoord met minimalistische zang, die meer ruimte maakt voor de instrumentatie. Ongeveer halfweg lijkt het nummer over te zijn, maar het begint eigenlijk gewoon opnieuw. Exact hetzelfde, met dezelfde opbouw alleen is de climax nu iets grootser met trompetten, gitaar en alles wat Borko te bieden heeft in feite.

"Two lights" is dan weer een lied zoals de meeste op deze plaat, een rustig begin en dan opbouwen naar een apotheose waarin alle gebruikte instrumenten goed tot hun recht komen. Maar dat is ook een kunst natuurlijk. "Waking up to be" lijkt dan weer op te roepen om meer in het moment te leven. "Waking up to be, try not to think off tomorrow", een boodschap waar wij ons kunnen bij aansluiten. Later op de plaat volgt nog het geweldige "Final Round", misschien wel het beste nummer op de plaat en, naar het schijnt, een contemplatie over het stadsleven. Hierin wordt, denken we, zelfs een djembé verweven. Dat alles mondt uiteindelijk uit in een geweldige ontknoping.

De laatste twee nummers zijn echte krakers. "Yonder" begint met een drum- en een baslijn, enkele elektronische geluidjes op de achtergrond en, vermoedelijk, een synthesizer (misschien wel een moog). Later komt er gitaar bij, samen met de stem van Borko die ietwat ver weg lijkt. Nadien barst het nummer open mede dankzij gitaar en consoorten, we menen ook handgeklap te onderscheiden tijdens de ontknoping. De plaat sluit af met "Sing to the World", een iets langer dan zeven minuten durend kunststukje met een universele inhoud. 7 minuten heerlijk mijmeren, of nee, een hele plaat door heerlijk mijmeren.



donderdag 24 januari 2013

Don't look back in anger: The Postal Service




Primavera Sound Barcelona, voor vele muziekliefhebbers hét ultieme festival, maakte, zoals je al kon lezen op onze facebookpagina, gisterenavond het grootste deel van de line up van 2012 bekend. Tientallen bands om duimen, vingers en meer van af te likken, waarvan misschien wel de meest verrassende naam die van The Postal Service is, die op donderdag 23 mei het festival zullen headlinen. Een band die nog maar 1 full-album op haar conto heeft, dat bovendien al dateert van 2003, als headliner op een groot festival? Daar hoort een woordje uitleg bij..


The Postal Service zou kunnen omschreven worden als een zogenaamde ‘supergroep’, bestaande uit producer Jimmy Tamborello, en Ben Gibbard, beter bekend als de zanger van het fantastische Death Cab For Cutie. Het plan om gezamenlijk in dit project te stappen kwam er nadat Gibbard een liedje (‘(this is) the dream of Evan and Chan’) ingezongen had op een album van Dntel, de groep waar Tamborello deel van uitmaakt.

De naam van de groep komt van de manier waarop ze hun songs schrijven, via de post dus. Tamborello creëerde de songs en nam er instrumentale versies van op, die hij vervolgens doorstuurde naar Gibbard, die ze dan op zijn beurt afwerkte en er de zanglijnen aan toevoegde. De Amerikaanse post (US Postal Service) was er aanvankelijk trouwens niet zo blij mee dat de band juist voor deze naam koos, en dreigde even met een proces wegens schending van hun merknaam, maar zo ver kwam het gelukkig uiteindelijk niet. De twee partijen onderhandelden er over, en uiteindelijk besloot USPS de dreiging in te trekken, op voorwaarde dat de band mee zou werken aan promotionele activiteiten voor de postmaatschappij en dat ze zouden optreden op hun jaarlijkse ‘National Executive Conference’.


Muzikaal gezien kunnen we de band niet beter omschrijven dan Death Cab For Cutie met wat extra electronische elementen. De zang uiteraard, maar ook de typische zachte, melancholische toon van die band blijft absoluut behouden, aangevuld met de iets vrolijkere en vooral vaak heel subtiele electronica-elementen van Tamborello. ‘Such great heights’ steekt er dan wel licht bovenuit op hun eerste (en tot nu toe nog steeds enige) album, maar ook liedjes als ‘The district sleeps alone tonight’ mogen er absoluut zeker zijn. Electropop van de bovenste plank! De voorbije tien jaar zijn er velen hen in dit genre gevolgd, maar hebben maar weinigen hetzelfde niveau gehaald als The Postal Service op hun album ‘Give up’.


Al sinds 2007 zijn er elk jaar wel weer geruchten dat ze nieuwe nummers aan het schriven zijn, of zelfs dat een nieuw album bijna af zou zijn, maar elk jaar opnieuw blijken die geruchten absoluut niet te kloppen. De verrassing was dan ook groot toen enkele dagen geleden de boodschap “The Postal Service 2013” op hun website verscheen. Of er ook een nieuw album volgt is dus nog niet bekend, maar een tour is dus alvast zeker wel al gepland. Primavera pakt er als eerste mee uit, maar we durven er heel wat op verwedden dat de band ook heel hoog staat op het verlanglijstje van Chokri M.


woensdag 23 januari 2013

Volledige affiche Primavera Sound bekendgemaakt

Vandaag werd de volledige affiche van het Catalaanse festival Primavera sound bekendgemaakt. Het festival vindt plaats in Barcelona van 22 tot 26 Mei. Meer info op primaverasound.es


dinsdag 22 januari 2013

Don't Look Back in Anger: The Buzzcocks

Het jaar is 1976, de locatie is Bolton in het Verenigd Koninkrijk. Twee singer-songwriter-gitaristen Pete Shelley en Steve Diggle beslissen om samen een punkrockband op te richten en die band 'Buzzcocks' te noemen toen ze in een review het volgende lazen: "It's buzz, cocks" (Buzz sloeg op de rush die je krijgt van live op te treden en cocks was Manchester slang voor vriend of maat). Ze geloofden dat deze naam het reactionaire van de Sex Pistols goed combineerde met het nieuwe van de ontluikende punkscene. Hoe vergeten ze ondertussen ook mogen zijn, ze oefenden een erg grote invloed uit op de Manchurian muziekscene, de indiemuziek, de punk rock en de power pop.

Het begon allemaal toen een student aan de universiteit van Bolton, Howard Trafford (Stagename: Howard Devoto), een briefje ophing waarop stond dat hij op zoek was naar een medemuzikant die ook van 'Sister Ray', een nummer van 'The Velvet Underground, hield. Peter McNeish (Stagename: Pete Shelley) reageerde en samen vormden ze een bandje, niet eenvoudig, aangezien McNeish rockmuziek speelde en Trafford koos voor elektronische muziek.



In februari 1976 reisde het tweetal af naar Londen om de sex Pistols aan het werk te kunnen zien, ze waren onder de indruk en regelden een optreden voor hen in Manchester met de bedoeling er zelf ook te spelen. Dat plan viel in het water omdat hun medemuzikanten hen in de steek lieten en ze geen vervangers konden vinden. Uiteindelijk vonden ze bassist Steve Diggle en drummer John Maher en konden ze hun debuut maken tijdens de tweede show van de Sex Pistols in Manchester.

Eind 1976 releaseten ze hun eerste EP, Spiral Scratch, bij hun eigen label New Hormones. Ze waren hierdoor de eerste punkgroep die bij een onafhankelijk label uitbracht en in de muziekindustrie hadden alleen 'The Saints' het hen al voorgedaan. De nummers waren slecht opgenomen, repititief en behoorlijk energiek. Enkele maanden later verliet Devoto de band om te gaan studeren. Later richtte hij ene andere band op die luisterde naar de naam 'Magazine'


Dat was niet de enige personeelswijziging die Buzzcocks doorvoerde. Zo moest bassist Diggle plots gitaar gaan spelen en werd bassist Garth Davies (stagename: Garth Smith) ingelijft, maar door zijn alcoholverslaving werd hij in 1977 vervangen door Steve Garvey. Deze line-up tekende later voor het grote label United Artists, waar ze hun eerste single 'Orgasm Addict' uit. Hoewel de BBC weigerde om dit nummer op de radio te spelen, verkocht het nummer heel goed. Het nummer ging over de biseksualiteit van Shelley.


Uiteindelijk releasete de band drie LP's: 'Another Music in a Different Kitchen', 'Love bites' en 'A Different Kind of Tension'. De band onderging duidelijk een evolutie. Waar de eerste songteksten niet echt om over naar huis te schrijven waren, citeerden ze in hun laatste werk dichter William S. Burroughs' A different kind of tension'.


Na demo's opgenomen te hebben voor een vierde album ging de groep uit elkaar in 1981. Diggle en Maher vormden samen Flag of Convenience en Garvey richtte Motivation op en ging later bij Blue orchids spelen. Er kwamen nog vele reünies, maar geen nieuwe platen meer. Hun grootste hit blijft vooral 'Ever Fallen in Love With Someone (You Shouldn't Have Fallen in Love With).


Later waren ze nog de inspiratie voor de naam voor een anarchistische poprockquiz op BBC. Het programma heet Nevermind The Buzzcocks, wat een samentrekking is Sex Pistols' album 'Nevermind The Bollocks' en Buzzcocks. Het programma is aan zijn 27ste seizoen toe. Shelley zelf nam deel in 2000 en toenmalige presentator Mark Lamarr zei bij de voorstelling: "Without buzzcocks there'd be no Smiths or Radiohead and this show would be called Never Mind Joan Armatrading." Een mooi compliment als je het ons vraagt.





maandag 21 januari 2013

Discovery: Bastille





De aankonding dat ze in de ABclub zouden optreden zorgde ervoor dat wij in aanraking kwamen met deze nog piepjonge groep. Zoals een pak andere hippe bands zijn ook deze electropoppers afkomstig van Londen, waar Dan Smith in 2010 Bastille oprichtte. Oorspronkelijk bedoeld als soloproject, maar al snel werd duidelijk dat een volwaardige band een beter formule was en liet hij zich omringen door nog 3 andere muzikanten.


Over het Kanaal zijn ze al een stukje langer mee: zo benoemde The Guardian hen even geleden tot 'New band of the day', verzorgden ze het voorprogramma van oa Two Door Cinema Club en Emeli Sandé, en hebben ze al optredens op grote festivals als Glastonbury, Isle of Wight en Reading/Leeds op hun palmares staan. Zo langzaamaan (oa door een fel gesmaakt optreden op showcasefestival Eurosonic vorige week) slagen ze er in op het vasteland ook van de grond te komen, en zeker niet geheel onterecht als u het ons vraagt.
Misschien soms ietwat zeemzoeterig, maar nog meer dan dat vooral zeer catchy en dansbaar, dat lijkt ons de perfecte omschrijving voor de zweverige electropop van deze opkomende Britten. Vooral singles 'Flaws' en 'Overjoyed' zijn volgens ons best te pruimen, en heel opvallend is ook 'Off the night', een cover van twee songs tegelijk als het ware, zowel van 'Rythm is a dancer' van Snap als 'The rythm of the night' van Corona (en ja, het resultaat mag er zeker zijn!).

 



Het eerste album, 'Bad blood', ligt vanaf 4 maart in de rekken, en op 17 april brengt hun eerste tour op het Europese vasteland hen naar de AB.

zaterdag 19 januari 2013

Single van de week: Olafur Arnalds - This place was a shelter


Hij kwam al een aantal keer aan bod op onze blog, dus het mag geen verrassing zijn dat de nieuwe single van Olafur Arnalds het ook meteen schopt tot single van de week! 'This place was a shelter' (niet te verwarren met 'This place is a shelter', dat op één van zijn vorige EP's stond) is opnieuw een typisch Olafur Arnalds-nummer, zachte piano, mooie strijkers en enkele electronische klanken, samen opnieuw voor een hemelsmooi geheel zorgend.

Voorlopig staat het nummer in exclusieve premiere op Youtube, wat inhoudt dat we het filmpje hier nog niet kunnen posten, via een linkje dan maar: http://www.youtube.com/watch?feature=player_embedded&v=Z4yxINM4ny4#!

vrijdag 18 januari 2013

Cd-review: Pascal Pinon - Twosomeness

Geniaal in al zijn tweevoud

Zoals we eerder al zeiden, toen 'Ekki Vanmeta' van Pascal Pinon onze single van de week was, leven de tweelingzusjes Jófríður en Ásthildur in Reykjavík en waren ze slechts 14 toen ze dit bandje oprichtten. Nu hebben ze hun tweede album, Twosomeness, uit, en het moet gezegd, een van de betere in het genre lo-fipop meets neofolk. Wat ons meteen opvalt bij dit album is dat de twee zusjes gewoonweg heel de tijd klinken als twee engeltjes uit IJsland. En als IJslanders muziek maken, dan kun je er eigenlijk van op aan dat het geweldig is, zeker als producer Alex Somers en Jonsí van Sigur Rós zich er mee gaan moeien.

U vraagt zich nu misschien af waar de naam Pascal Pinon vandaan komt, want IJslandse muzikanten die voor een Franse groepsnaam kiezen, dat is behoorlijk ongewoon. Nu blijkt dat Pasqual Pinon een tweehoofdige Mexicaan uit een freakshow was zo'n twee eeuwen geleden. Hiermee willen de zusjes uitdrukken dat ze een en ondeelbaar zijn en dat ook zullen blijven. Ook albumtitel Twosomeness moet dat illustreren.

Het album opent heel sterk met 'Ekki Vanmeta' en gaat op dat elan door met 'Þerney' en 'Somewhere'. Tijdens deze nummers doet het tweetal ons een beetje denken aan The XX. Hun nieuwe plaat is ook iets volwassener en verscheidener dan hun vorige (die op amateuristische wijze in hun kamer werd opgenomen). Waar die vaak nog ging over het leven van een tiener, lijkt er nu een diepere filosofische visie achter te zitten. Zo zingen ze in 'Þerney': "I don't need anything, I'll just make something beautiful", als aanklacht tegen de consumptiemaatschappij kan dat tellen.

Verderop bewijzen ze ook nog dat je niet veel tijd nodig hebt om een bepaalde sfeer te creëren met behulp van muziek. Het lied 'Annar Logi' duurt bijvoorbeeld maar 47 seconden maar slaagt er goed in soort van serene woonkamersfeer te creëren, die naadloos opgevolgd wordt door 'Kertið', een liedje over een kaars die brandt. Daarna volgt 'Sumarmál' dat dan weer geïnspireerd is op een gedicht van David Stefánsson, een of andere IJslandse dichter.

Het laatste nummer van de plaat, 'Rifrildi',  wat argument betekend (geen idee waar dat allemaal op slaat, maar toch) is er een om heerlijk bij weg te dromen. Terwijl een van beide zusjes keurig haar liedje zingt, hoor je op de achtergrond de andere zus zingen. Vergelijkbaar met cherubijnenzang is het, en dat het hele lied door.

Pascal Pinon heeft met dit album een pareltje afgeleverd, of eerder een ruwe diamant. Er zitten nog een paar schoonheidsfoutjes in die dit album net niet tot de absolute top maken. Zo zijn sommige nummers wat saai, zoals 'Fernando', of krijg je af en toe het gevoel dat sommige nummers wel heel erg op elkaar lijken. Toch houden we heel erg van Twosomeness, en dat is eigenlijk niet meer dan terecht.




donderdag 17 januari 2013

Discovery: CHVRCHES




BBC zette deze band op de vijfde plaats in hun 'Sound of 2013'-lijstje, en refereert in het tekstje op hun site onder andere naar Robyn en The Knife als invloeden. Het moet niet gezegd worden dat zulke links direct onze interesse opwekken, en inderdaad, na enkele beluisteringen denken ook wij dat er een mooie toekomst weggelegd is voor deze electropop-groep (denk ook nog aan dingen als Grimes enzo, als er dan toch vergelijkingen moeten gemaakt worden).


Ze mogen dan wel van Schotland afkomstig zijn, qua sound zou je ze eerder in het hoge Noorden situeren. Ze bestaan sinds 2011, en hebben ex-leden van onder andere Aerogramme en The Twilight Sad in de rangen. De reden waarom ze voor een 'v' in plaats van een 'u' in de groepsnaam kozen, is om verwarring te vermijden als je ze op internet zou opzoeken. Vorig jaar bouwde de band langzaamaan aan haar carrière, met onder andere een tour in het voorprogramma van Passion Pit, en lieten ze ook al enkele bij critici fel gesmaakte tracks op de wereld los. De opname in het Sound of 2013-lijstje zou dit jaar voor de echte doorbraak moeten zorgen.

De muziek

Energieke, scherpe synthlijnen, met de niet speciaal buitengewoon goede maar wel heel goed bij de muziek passende stem van zangeres Lauren Mayberry. Heel origineel is het allemaal niet meer natuurlijk, de synthpopgroepjes lijken de laatste jaren als paddestoelen uit de grond te schieten, maar goed, welke muziek is nog wel heel origineel vandaag, en daarbij, kwaliteit staat los van originaliteit natuurlijk. En goed is dit groepje zeker! Aanstekelijke popnummers, niet altijd even vrolijk van aard, maar toch zonder twijfel steeds mikkend op de dansbenen.

We zouden hier nog een hele dag kunnen blijven schrijven, maar het belangrijkste bij nieuwe muziek is natuurlijk dat je ze beluistert, dus hieronder sluiten we af met twee linkjes, het eerste is de recentste single 'The mother we share', het tweede de vorige single en meteen ook het eerste liedje dat de band op de wereld losliet, 'Lies'. Een eerste album zou nog dit jaar verwacht mogen worden, wij hopen alvast dat bijvoorbeeld Pukkelpop dit bandje niet aan zich voorbij laat gaan.






woensdag 16 januari 2013

Discovery: Dillon


Dillon


Vandaag stellen we u met graagte aan de artiest Dillon voor. Niet alleen heeft Dominique Dillon De Byington een naam waar Britse adellijke families jaloers op zijn, ze blijkt ook nog eens heel erg getalenteerd en te beschikken over een stem die door merg en been gaat. 

Deze jongedame woont en werkt in Berlijn dat de   laatste jaren lijkt uit te groeien tot een waar cultureel Mekka. De jongens van Bloc Party gingen er al inspiratie opdoen voor hun plaat 'A Weekend in the City' en de laatste tijd lijken de betere Duitse bands ook uit de hoofdstad te komen, denk daarbij maar eens aan Me and my Drummer en consoorten. Ook heeft de stad een erg hip imago en een voor de bewoners erg irritante toeristenstroom en woningprijzen die de pan uit swingen zijn het gevolg.

Nu genoeg gepraat over politiek. De artieste waar we het vandaag over gaan hebben, is wat vergelijkbaar met Sóley. Al maakt Dillon gebruik van een waaier aan stijlen, maar vooral ghettotech en ouderwetse hiphopbeats voeren de boventoon in samenwerking met een piano. Het resulteert in knappe songs die zowel expliciet als charmant zijn, zoals Tip Tapping.


Overigens regisseert Dillon haar clips veelal zelf, van veelzijdigheid gesproken. In 2007 deed ze haar eerste release in duet (met wie weten we niet) en in 2008 volgde de release van haar eerste single 'c unseen sea'.


En in 2011 bracht ze haar debuutalbum 'This Silence Kills' uit, best wel een goed album. Wij leerden haar kennen dankzij het nummer 'Thirteen Thirty-five' en vinden dat nog steeds haar beste nummer.


Aron

dinsdag 15 januari 2013

One Hit Wonderland: Split Enz - Message to my girl


Split Enz – Message to my girl (1984)




Spreken van een one-hit wonder klopt hier dan wel niet helemaal (het nummer bereikte nog in het Verenigd Koninkrijk, noch in Amerika de hitlijsten), toch is Split Enz een groep die vooral dankzij deze ene, wondermooie single in het collectief geheugen zal gegrift blijven in onze contreien. De perfecte popsong, een betere omschrijving past niet bij het nummer.



De Nieuw-Zeelandse band (naar aanleiding van een tour door Australië veranderden ze hun groepsnaam van ‘Split Ends’ naar ‘Split Enz’, een verwijzing naar hun moederland), actief van 1972 tot 1984, bestond voornamelijk uit de broers Neil en Tim Finn. Neil, de jongste van de twee, werd pas lid in 1977 ter vervanging van de toenmalige gitarist, nadat hij kort daarvoor het voorprogramma van de band verzorgd had. Later groeide hij evenwel uit tot de belangrijkste songschrijver van de band.

Ze begonnen als een originele, progressieve folkrockband, maar gaandeweg evolueerden ze steeds meer richting de pure popmuziek. Deze evolutie ging door na het einde van de band in 1984 (ze stopten omdat Tim Finn de band verliet om zich op zijn solo-carrière te richten), toen Neil Finn Crowded House oprichtte. Met deze band ging hij verder de poprichting in, en slaagde hij er in een prachtige carrière uit te bouwen, met wondermooie hits als ‘Weather with you’, ‘Don’t dream it’s over’ en ‘Four seasons in one day’. ‘Message to my girl’ dateert van de laatste jaren van Split Enz, en de richting die later ook met Crowded House zou uit gegaan worden is dan ook al duidelijk te horen.

Ook Tim Finn bleef dus actief in de muziek, en heeft ondertussen al een tiental solo-albums uitgebracht, met een aantal hits in zijn thuisland, maar hier in Europa eigenlijk opnieuw maar 1 grote hit, zijn debuutsingle ‘Fraction too much friction’.








maandag 14 januari 2013

Cd-review: Hjaltalín - Enter 4

Zalig wegdromen

Hjaltalín is terug met een nieuw album, het derde al ondertussen en ook deze keer is het een album dat rustig drijft op de wolken van je gedachten. Na het geweldige Sleepdrunk Seasons en het vreemde Terminal, bevestigen de IJslanders alweer. Dromerig, experimenteel en grotendeels weg van de wereld zijn enkele dingen die ons te binnen schieten bij het beluisteren van dit album. 

Het begon ooit als een eenmalig gebeuren met een optreden in 2004, dat viel blijkbaar mee en acht jaar, enkele veranderingen in samenstelling en muziekstijl later heeft Hjaltalín al drie cd's uit. Onlangs waren ze ook bezig met het Days of Gray-project, waarbij ze de live-begeleiding verzorgden voor de stille film Days of Gray.

Nu is er dus hun derde studioalbum, en alweer kunnen we hun geluid heel moeilijk vergelijken met dat van andere muzikanten. Toch zijn de meeste referenties die deze band kan voorleggen eerder adelbrieven, zo worden ze vaak vergeleken met Arcade Fire, Patrick Watson en Belle & Sebastian. Toch zullen wij hen altijd zien als een band die zijn eigen weg gaat en gewoon doet waar ze zin in heeft. Iets wat ze overigens heel erg goed doet. IJzig, dromerig, experimenteel nemen ze ons mee op een muzikale ontdekkingstocht.

Dat begint al met het eerste nummer Lucifer/He Felt Like A Woman, dat begint met zachte drums waar later de prachtige stem van zanger Högni Egilsson bij komt. Op de achtergrond horen we vermoedelijk een hobo en als zangeres Sigríður Thorlacius invalt, begeleidt door gitaar, krijgen we helemaal kippevel. 'Forever Someone Else' begint met een geluidje dat wat doet denken aan het Keno-geluidje, maar na verloop van tijd valt Sigríður Thorlacius opnieuw in, alweer een kippevelmoment. Later wordt ze bijgestaan door strijkers, drum en gitaar. Het lied lijkt te gaan over huiselijk geweld op een manier die we van Florence Welch gewoon zijn, een soort van verheerlijking er van. Het lied eindigt ook met een strijkerssolo die heel erg doet denken aan een nummer van Sigur Rós.

'I Feel You' is een prachtig liefdeslied dat in duet gezongen word door Thorlacius en Egilsson. De beiden voelen elkaar duidelijk heel goed aan. Het nummer bouwt mooi op en op zijn meest intense moment doet het heel erg post-rock aan, een dikke pluim voor de instrumentatie. 'Crack in a Stone' doet dan weer een beetje Massive Attack of Portishead aan, geen electro, dat niet, maar de drum- en baslijn worden duidelijk gepuurd uit dezelfde toonladder.

'On the Peninsula' lijkt dan weer een smachtend verlangen tussen twee geliefden die uit elkaar gaan (of aan het gaan zijn) uit te drukken. Alweer een kippevelmoment als in het refrein de strijkers inzetten. Wat een prachtplaat en we zijn nog niet eens halfweg. Verder gaan we met 'Letter To...', alweer erg Massive Attack. Een soort groovy, ambient, triphop.

Dan volgt 'Myself', een laatste tussendoortje voor de monumentale afsluiters van de plaat er aan komen. Afsluiters van boven de zes minuten. 'We' doet ons, zeker in het begin, heel erg denken aan Me and My Drummer. Groots, bombastisch en een frontvrouw met een stem als een klok. Gaandeweg bouwt het nummer op, om na een tweetal minuten volledig stil te vallen. Zachte percussie, piano en zanger Egilsson nemen over. Dit tweede stuk is iets ingetogener, maar de tekst is vrijwel dezelfde als in het eerste stuk. Later treedt Thorlacius hem bij en krijgen we opnieuw een erg mooi duet, dat plots openbarst en weer heel erg aan Me and My Drummer doet denken.

Afsluiter 'Ethereal' met enkel Egilssons stem en pianobegeleiding doet ons voor de zoveelste keer wegdromen. De pianobegeleiding is ook weer tot in de puntjes perfect, zacht waar nodig, heel erg present tijdens het refrein. Ook de stiltes die ze laat, lijken tot op de perfectie getimed. Op het einde komen de strijkers op de proppen om de plaat met de nodige égards van het podium te leiden, wij werden plots wakker uit onze droom (en heel stiekem willen we heel erg vaak terug).

Het is heel erg moeilijk om een beste nummer uit deze plaat te kiezen, ze zijn allemaal gewoonweg top. Deze plaat is van een ongekende schoonheid, een die iedereen die er voor open staat, er zeker in zal horen. Deze plaat was een echt huzarenstukje en we kijken niet echt uit naar hun volgende plaat aangezien we deze dan opzij moeten schuiven en we willen deze droom voorlopig nog niet achter ons laten.



zaterdag 12 januari 2013

Single van de week: Kate Boy - Northern Lights

De single van deze week is een staaltje electropop uit Zweden en u weet dat dit vaak een geslaagde combinatie is. Kate Boy is een viertal met drie jongens, ze noemen zich Rocket Boy, die de genaamde Kate van beats voorzien. Wij hopen op een volwaardige plaat in 2013 en een optreden op Belgische bodem. Geniet nu maar al van Northern Lights!



vrijdag 11 januari 2013

Enkele ontdekkingen

Vandaag een artikel uit de reeks Discoveries, alleen gaan we het deze keer een beetje anders aanpakken. Sommigen onder u herinneren zich misschien nog dat we enkele maanden geleden beloofd hebben enkele van onze ontdekkingen die we op ons IJslands avontuur deden met u te delen (zij die het niet meer weten: klik hier). Wegens tijdgebrek en ander interessant nieuws heeft dit artikel lang op zich laten wachten en aangezien we niets anders te bieden hebben op dit moment, brengen we u nu dit artikel.

Samaris:


Deze band leverde ons eerder al een singel van de week. De muziek die ze maken is eerder vreemd, maar wel heel erg goed. Het samenspel tussen de elektronica van Þórður Kári Steinþórsson, het klarinetspel van Áslaug Rún Magnúsdóttir en de magistrale zang van Jófríður Ákadóttir (die de helft uitmaakt van Pascal Pinon, de band die onze eerste single van de week van dit jaar leverde). Deze band won in 2011musiktilraunir, de nationale IJslandse muziekwedstrijd. Maar oordeel vooral zelf.




Mammut:

Deze band zegt van zichzelf: "We make music, art and love". Daar kunnen we ons eigenlijk alleen maar bij aansluiten. Je moet bij deze band nu geen langharig hippiegedoe verwachten, maar wel een ruige, no-nonsense rock'n'roll.



Philco Fiction:

Deze Noorse band leerden we eerder toevallig kennen, ze traden op in onze hostel, voor zo'n vijf mensen (er  kwam gewoon niemand anders opdagen). Ze maken dromerige lo-fipop en klinken als een mengeling tussen Björk en Edith Piaf. Zangeres Turid Alida Solberg beschikt over een heel mooie stem.



Vigri:

Deze band klinkt zoals Float Falls. Ze zijn met vijf, waarvan 2 broers. Er zijn twee leden die op de Franse Hoorn spelen, een drummer, en twee keyboard/gitaarspelers.



Skálmöld:

Deze band is er een voor de metalfans onder jullie en die willen we ook wel eens iets gunnen. De band Skálmöld wordt gecatalogeerd als "Epic Viking Metal", u vraagt zich nu misschien af: "Wat is dat?". Wel, deze band vertelt op al zijn platen het verhaal van Baldur de viking, ook de clips zijn eerder kortfilms over diezelfde viking. De muziek wordt gekenmerkt door snelle powerchords en grunting, alleen beluisteren op eigen risico dus. Aangezien Skálmöld een IJslandse band is, kan je dus zeggen dat ze hun genetische roots trouw blijven. (het eerste deel van de clip is in het IJslands, trek er je niets van aan, wij begrijpen het ook niet). De reden dat deze band hier op onze blog terechtkomt is niet omdat wij het bijzonder goed vinden, maar wel omdat we heel erg hard van hun optreden genoten hebben (een uur lang volledig losgaan!).


donderdag 10 januari 2013

Don't look back in anger: The Sheila Divine



The Sheila Divine wordt soms ook wel eens (en volgens ons volledig terecht) "one of the most underrated indie bands ever" genoemd. De ideale groep dus om in 'Don't look back in anger' een artikeltje aan te wijden.
 
De Amerikaanse band werd opgericht in 1997, en steunt vooral op de heel kenmerkende zang van Aaron Perrino. Een bekend en opmerkelijk feit is dat ze vooral een grote fanbase hadden (hebben in feite) in de 3 B's: Boston, Buffalo en België! Met hitjes als 'Hum' en 'Like a criminal' waren ze eind de jaren '90 en begin deze eeuw vaste klant in de afrekening op Studio Brussel.

Qua genre kan het volgens ons niet veel beter omschreven worden als indie-rock, opgesmukt met duidelijke post-punkinvloeden. Zoals gezegd is het echter het rauwe stemgeluid van Perrino die het meest bijblijft. Bij momenten heel hoog en zacht (luister maar naar 'Countrymen'), dan weer 'rasperig' en luid, maar altijd even intens.

Ondanks een dozijn sterke, zelfs aanstekelijke rocknummers bleef het echt grote succes uit, ongetwijfeld ook één van de redenen dat er in 2003, na slechts 2 albums, na interne strubbelingen reeds een einde kwam aan de band. Aaron Perrino startte met Dear Leader een nieuw groepje, qua muziek volledig in de lijn van The Sheila Divine, en qua commercieel succes in feite ook... Ook Dear Leader werd in ons land wel enigszins opgepikt, zo stond 'Raging red' indertijd even in de afrekening, maar opnieuw kunnen we eigenlijk zeggen dat ook deze nieuwe groep lang niet de erkenning kreeg die ze verdienden. Wij zagen Dear Leader zelf ook een keer aan het werk in die periode, en kunnen niets anders zeggen dan dat we daar heel erg onder de indruk van waren. De intense zang van Aaron Perrino snijdt, zeker bij zijn uithalen, werkelijk door merg en been.

Inde loop der jaren kwam er af en toe eens een occasionele reünieshow van The Sheila Divine (oa op Humo's Pop Poll en op Crammerock), en eind 2010 volgde dan ook effectief een echte reünie, inclusief nieuw album, dat in 2012 uitkwam. Opnieuw ging de band echter jammer genoeg onder de radar van de gemiddelde muziekliefhebber door.

Hoe het komt dat deze band niet meer succes heeft bij de muziekliefhebbers, ik vraag het mij soms wel eens af. Sterke songs, memorabele melodieën en refreinen in overvloed, een fantastische zanger, alle elementen zijn aanwezig, en toch lukt het maar niet om wat aan populariteit te winnen (en dan valt het in België relatief gezien allemaal nog mee!). Ik ken persoonlijk maar weinig bands die op zo'n manier zo veel gevoel in hun liedjes leggen, de melancholie en de 'tristesse' spatten er werkelijk van af ('We all have problems'!), en ook live weet Perrino die intense gevoelens heel oprecht over te brengen.


Los van dit alles kunnen we niets anders doen dan aan iedereen vragen om deze miskende parel toch eens een kans te geven, en blijven we alleszins hopen dat de groep snel nog eens naar België komt.