Spreken van een one-hit wonder klopt hier dan wel niet helemaal (het nummer bereikte nog in het Verenigd Koninkrijk, noch in Amerika de hitlijsten), toch is Split Enz een groep die vooral dankzij deze ene, wondermooie single in het collectief geheugen zal gegrift blijven in onze contreien. De perfecte popsong, een betere omschrijving past niet bij het nummer.
De Nieuw-Zeelandse band (naar aanleiding van een tour door Australië veranderden ze hun groepsnaam van ‘Split Ends’ naar ‘Split Enz’, een verwijzing naar hun moederland), actief van 1972 tot 1984, bestond voornamelijk uit de broers Neil en Tim Finn. Neil, de jongste van de twee, werd pas lid in 1977 ter vervanging van de toenmalige gitarist, nadat hij kort daarvoor het voorprogramma van de band verzorgd had. Later groeide hij evenwel uit tot de belangrijkste songschrijver van de band.
Ze begonnen als een originele, progressieve folkrockband, maar gaandeweg evolueerden ze steeds meer richting de pure popmuziek. Deze evolutie ging door na het einde van de band in 1984 (ze stopten omdat Tim Finn de band verliet om zich op zijn solo-carrière te richten), toen Neil Finn Crowded House oprichtte. Met deze band ging hij verder de poprichting in, en slaagde hij er in een prachtige carrière uit te bouwen, met wondermooie hits als ‘Weather with you’, ‘Don’t dream it’s over’ en ‘Four seasons in one day’. ‘Message to my girl’ dateert van de laatste jaren van Split Enz, en de richting die later ook met Crowded House zou uit gegaan worden is dan ook al duidelijk te horen.
Ook Tim Finn bleef dus actief in de muziek, en heeft ondertussen al een tiental solo-albums uitgebracht, met een aantal hits in zijn thuisland, maar hier in Europa eigenlijk opnieuw maar 1 grote hit, zijn debuutsingle ‘Fraction too much friction’.
Hjaltalín is terug met een nieuw album, het derde al ondertussen en ook deze keer is het een album dat rustig drijft op de wolken van je gedachten. Na het geweldige Sleepdrunk Seasons en het vreemde Terminal, bevestigen de IJslanders alweer. Dromerig, experimenteel en grotendeels weg van de wereld zijn enkele dingen die ons te binnen schieten bij het beluisteren van dit album. Het begon ooit als een eenmalig gebeuren met een optreden in 2004, dat viel blijkbaar mee en acht jaar, enkele veranderingen in samenstelling en muziekstijl later heeft Hjaltalín al drie cd's uit. Onlangs waren ze ook bezig met het Days of Gray-project, waarbij ze de live-begeleiding verzorgden voor de stille film Days of Gray.
Nu is er dus hun derde studioalbum, en alweer kunnen we hun geluid heel moeilijk vergelijken met dat van andere muzikanten. Toch zijn de meeste referenties die deze band kan voorleggen eerder adelbrieven, zo worden ze vaak vergeleken met Arcade Fire, Patrick Watson en Belle & Sebastian. Toch zullen wij hen altijd zien als een band die zijn eigen weg gaat en gewoon doet waar ze zin in heeft. Iets wat ze overigens heel erg goed doet. IJzig, dromerig, experimenteel nemen ze ons mee op een muzikale ontdekkingstocht.
Dat begint al met het eerste nummer Lucifer/He Felt Like A Woman, dat begint met zachte drums waar later de prachtige stem van zanger Högni Egilsson bij komt. Op de achtergrond horen we vermoedelijk een hobo en als zangeres Sigríður Thorlacius invalt, begeleidt door gitaar, krijgen we helemaal kippevel. 'Forever Someone Else' begint met een geluidje dat wat doet denken aan het Keno-geluidje, maar na verloop van tijd valt Sigríður Thorlacius opnieuw in, alweer een kippevelmoment. Later wordt ze bijgestaan door strijkers, drum en gitaar. Het lied lijkt te gaan over huiselijk geweld op een manier die we van Florence Welch gewoon zijn, een soort van verheerlijking er van. Het lied eindigt ook met een strijkerssolo die heel erg doet denken aan een nummer van Sigur Rós.
'I Feel You' is een prachtig liefdeslied dat in duet gezongen word door Thorlacius en Egilsson. De beiden voelen elkaar duidelijk heel goed aan. Het nummer bouwt mooi op en op zijn meest intense moment doet het heel erg post-rock aan, een dikke pluim voor de instrumentatie. 'Crack in a Stone' doet dan weer een beetje Massive Attack of Portishead aan, geen electro, dat niet, maar de drum- en baslijn worden duidelijk gepuurd uit dezelfde toonladder.
'On the Peninsula' lijkt dan weer een smachtend verlangen tussen twee geliefden die uit elkaar gaan (of aan het gaan zijn) uit te drukken. Alweer een kippevelmoment als in het refrein de strijkers inzetten. Wat een prachtplaat en we zijn nog niet eens halfweg. Verder gaan we met 'Letter To...', alweer erg Massive Attack. Een soort groovy, ambient, triphop.
Dan volgt 'Myself', een laatste tussendoortje voor de monumentale afsluiters van de plaat er aan komen. Afsluiters van boven de zes minuten. 'We' doet ons, zeker in het begin, heel erg denken aan Me and My Drummer. Groots, bombastisch en een frontvrouw met een stem als een klok. Gaandeweg bouwt het nummer op, om na een tweetal minuten volledig stil te vallen. Zachte percussie, piano en zanger Egilsson nemen over. Dit tweede stuk is iets ingetogener, maar de tekst is vrijwel dezelfde als in het eerste stuk. Later treedt Thorlacius hem bij en krijgen we opnieuw een erg mooi duet, dat plots openbarst en weer heel erg aan Me and My Drummer doet denken.
Afsluiter 'Ethereal' met enkel Egilssons stem en pianobegeleiding doet ons voor de zoveelste keer wegdromen. De pianobegeleiding is ook weer tot in de puntjes perfect, zacht waar nodig, heel erg present tijdens het refrein. Ook de stiltes die ze laat, lijken tot op de perfectie getimed. Op het einde komen de strijkers op de proppen om de plaat met de nodige égards van het podium te leiden, wij werden plots wakker uit onze droom (en heel stiekem willen we heel erg vaak terug).
Het is heel erg moeilijk om een beste nummer uit deze plaat te kiezen, ze zijn allemaal gewoonweg top. Deze plaat is van een ongekende schoonheid, een die iedereen die er voor open staat, er zeker in zal horen. Deze plaat was een echt huzarenstukje en we kijken niet echt uit naar hun volgende plaat aangezien we deze dan opzij moeten schuiven en we willen deze droom voorlopig nog niet achter ons laten.
De single van deze week is een staaltje electropop uit Zweden en u weet dat dit vaak een geslaagde combinatie is. Kate Boy is een viertal met drie jongens, ze noemen zich Rocket Boy, die de genaamde Kate van beats voorzien. Wij hopen op een volwaardige plaat in 2013 en een optreden op Belgische bodem. Geniet nu maar al van Northern Lights!
Vandaag een artikel uit de reeks Discoveries, alleen gaan we het deze keer een beetje anders aanpakken. Sommigen onder u herinneren zich misschien nog dat we enkele maanden geleden beloofd hebben enkele van onze ontdekkingen die we op ons IJslands avontuur deden met u te delen (zij die het niet meer weten: klik hier). Wegens tijdgebrek en ander interessant nieuws heeft dit artikel lang op zich laten wachten en aangezien we niets anders te bieden hebben op dit moment, brengen we u nu dit artikel.
Samaris:
Deze band leverde ons eerder al een singel van de week. De muziek
die ze maken is eerder vreemd, maar wel heel erg goed. Het samenspel tussen de
elektronica van Þórður Kári Steinþórsson,
het klarinetspel van Áslaug Rún Magnúsdóttir en de magistrale zang van Jófríður
Ákadóttir (die de helft uitmaakt van Pascal Pinon, de band die onze
eerste single van de week van dit jaar leverde). Deze band won in 2011musiktilraunir, de
nationale IJslandse muziekwedstrijd. Maar oordeel vooral zelf.
Mammut: Deze band zegt van zichzelf: "We make music, art and love". Daar kunnen we ons eigenlijk alleen maar bij aansluiten. Je moet bij deze band nu geen langharig hippiegedoe verwachten, maar wel een ruige, no-nonsense rock'n'roll.
Philco Fiction: Deze Noorse band leerden we eerder toevallig kennen, ze traden op in onze hostel, voor zo'n vijf mensen (er kwam gewoon niemand anders opdagen). Ze maken dromerige lo-fipop en klinken als een mengeling tussen Björk en Edith Piaf. Zangeres Turid Alida Solberg beschikt over een heel mooie stem.
Vigri: Deze band klinkt zoals Float Falls. Ze zijn met vijf, waarvan 2 broers. Er zijn twee leden die op de Franse Hoorn spelen, een drummer, en twee keyboard/gitaarspelers.
Skálmöld:
Deze band is er een voor de metalfans onder jullie en die willen we ook wel eens iets gunnen. De band Skálmöld wordt gecatalogeerd als "Epic Viking Metal", u vraagt zich nu misschien af: "Wat is dat?". Wel, deze band vertelt op al zijn platen het verhaal van Baldur de viking, ook de clips zijn eerder kortfilms over diezelfde viking. De muziek wordt gekenmerkt door snelle powerchords en grunting, alleen beluisteren op eigen risico dus. Aangezien Skálmöld een IJslandse band is, kan je dus zeggen dat ze hun genetische roots trouw blijven. (het eerste deel van de clip is in het IJslands, trek er je niets van aan, wij begrijpen het ook niet). De reden dat deze band hier op onze blog terechtkomt is niet omdat wij het bijzonder goed vinden, maar wel omdat we heel erg hard van hun optreden genoten hebben (een uur lang volledig losgaan!).
The Sheila Divine wordt soms ook wel eens (en volgens ons
volledig terecht) "one of the most underrated indie bands ever"
genoemd. De ideale groep dus om in 'Don't look back in anger' een artikeltje
aan te wijden.
De Amerikaanse band werd opgericht in 1997, en steunt vooral
op de heel kenmerkende zang van Aaron Perrino. Een bekend en opmerkelijk feit
is dat ze vooral een grote fanbase hadden (hebben in feite) in de 3 B's:
Boston, Buffalo en België! Met hitjes als 'Hum' en 'Like a criminal' waren ze
eind de jaren '90 en begin deze eeuw vaste klant in de afrekening op Studio
Brussel.
Qua genre kan het volgens ons niet veel beter omschreven
worden als indie-rock, opgesmukt met duidelijke post-punkinvloeden. Zoals
gezegd is het echter het rauwe stemgeluid van Perrino die het meest bijblijft.
Bij momenten heel hoog en zacht (luister maar naar 'Countrymen'), dan weer 'rasperig'
en luid, maar altijd even intens.
Ondanks een dozijn sterke, zelfs aanstekelijke rocknummers
bleef het echt grote succes uit, ongetwijfeld ook één van de redenen dat er in
2003, na slechts 2 albums, na interne strubbelingen reeds een einde kwam aan de
band. Aaron Perrino startte met Dear
Leader een nieuw groepje, qua muziek volledig in de lijn van The Sheila
Divine, en qua commercieel succes in feite ook... Ook Dear Leader werd in ons
land wel enigszins opgepikt, zo stond 'Raging red' indertijd even in de
afrekening, maar opnieuw kunnen we eigenlijk zeggen dat ook deze nieuwe groep
lang niet de erkenning kreeg die ze verdienden. Wij zagen Dear Leader zelf ook
een keer aan het werk in die periode, en kunnen niets anders zeggen dan dat we
daar heel erg onder de indruk van waren. De intense zang van Aaron Perrino
snijdt, zeker bij zijn uithalen, werkelijk door merg en been.
Inde loop der jaren kwam er af en toe eens een occasionele
reünieshow van The Sheila Divine (oa op Humo's Pop Poll en op Crammerock), en
eind 2010 volgde dan ook effectief een echte reünie, inclusief nieuw album, dat
in 2012 uitkwam. Opnieuw ging de band echter jammer genoeg onder de radar van
de gemiddelde muziekliefhebber door.
Hoe het komt dat deze band niet meer succes heeft bij de
muziekliefhebbers, ik vraag het mij soms wel eens af. Sterke songs, memorabele
melodieën en refreinen in overvloed, een fantastische zanger, alle elementen
zijn aanwezig, en toch lukt het maar niet om wat aan populariteit te winnen (en
dan valt het in België relatief gezien allemaal nog mee!). Ik ken persoonlijk
maar weinig bands die op zo'n manier zo veel gevoel in hun liedjes leggen, de
melancholie en de 'tristesse' spatten er werkelijk van af ('We all have
problems'!), en ook live weet Perrino die intense gevoelens heel oprecht over
te brengen.
Los van dit alles kunnen we niets anders doen dan aan
iedereen vragen om deze miskende parel toch eens een kans te geven, en blijven
we alleszins hopen dat de groep snel nog eens naar België komt.
Vandaag stellen we alweer een nieuwe artiest aan u voor. Vandaag valt de eer te beurt aan de eigenzinnige Britse drummer/gitarist/singer-songwriter Florrie, die opzwepende elektronische muziek maakt, genre Ellie Goulding en Rita Ora. Florrie releaset voorlopig nog onafhankelijk haar muziek via facebook, twitter en haar eigen website.
Florrie komt oorspronkelijk uit Bristol (UK) en heet in feite Florence Arnolds. Ze schrijft en remixt zelf haar muziek en werd voor het eerst opgemerkt in 2008 door Xenomania, waar ze de huisdrummer werd. Ze werkte daar mee aan producties van Girls aloud, Kylie Minogue en Pet Shop Boys. Ze werkte zich geleidelijk op en in februari 2010 releasete ze haar eerste single 'Call 911' in samenwerking met de Franse dj Fred Falke.
In november 2010 kwam haar eerste EP 'Introduction' (voorlopig haar beste) uit. Er stonden vier nummers op: 'Call of the Wild', 'Left too Late', 'Give me your love' en 'Summer Nights'. In 2011 kwam haar tweede EP 'Experiments' uit. Die EP werd geproduced door de legendarische Mike Chapman die eerder al samenwerkte met Blondie. Deze EP was een succes (voor een EP althans) en er werden 16000 exemplaren van verkocht.
In mei 2012 kwam haar derde en voorlopig laatste EP uit. Die luisterde naar de naam 'Late'. Opnieuw was het een bescheiden succes, met een vierde plaats in de Spaanse albumchart en een top-100 notering in de VS. Hoewel ze vele aanbiedingen van grotere labels krijgt, gaat ze hier niet op in en wil ze onafhankelijk plaatjes blijven uitbrengen (iets wat wij alleen maar kunnen toejuichen). Helaas lijkt er voor haar, volgens ons, hierdoor alleen een plaats in de marge van de muziekindustrie weggelegd.